GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 4 februari 2014
Zaaknummer: 200.129.614/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/496560/FA RK 11-6402 (JG/SM)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. B.A.S. van Leeuwen te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.M. de Waard te Amsterdam.
1
Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 2 juli 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 april 2013 van de rechtbank Amsterdam met kenmerk C/13/496560/FA RK 11-6402 (JG/SM).
1.3.
De man heeft op 29 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 2 december 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 5 december 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 12 december 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
– de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
– de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2
De feiten
Partijen zijn [in] 1991 gehuwd op het Marokkaanse Consulaat te Amsterdam. Hun huwelijk is op 16 januari 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 5 oktober 2011 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben vier kinderen. Het oudste kind is in 1994 geboren.
3
Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat:
– de opbrengst van de echtelijke woning aan het [adres], na verkoop van de woning, tussen partijen voor de helft wordt gedeeld;
– partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de op de woning rustende hypothecaire schulden;
– ten aanzien van de inboedel, partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
Voorts is bij de bestreden beschikking de vrouw gelast de attachékoffer aan de man terug te geven met daarin de originele eigendomspapieren van de grond in Marokko en de diverse administratie, welke betrekking heeft op de financiën te Marokko, en is het meer of anders verzochte afgewezen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat:
– er gedurende het huwelijk van partijen ook naar Marokkaans recht een gemeenschappelijk vermogen is ontstaan, waarop de vrouw aanspraak maakt bij de verdeling;
– de vrouw een vordering heeft op de man in verband met de waardevermeerdering van zijn vermogen die mede is ontstaan doordat het perceel grond en het huis in Marokko uit gezamenlijk gezinsinkomen van partijen zijn gekocht, gebouwd en/of verfraaid, alsmede te bepalen dat de waardevermeerdering 50/50 wordt verdeeld;
– de vrouw een vordering heeft op de man in verband met de groei van het saldo op de bankrekening van de man bij de ATIJARIWAFA BANK, alsmede te bepalen dat de groei van dit banksaldo 50/50 verdeeld wordt;
– de vrouw de attachékoffer met daarin de originele eigendomspapieren van de grond in Marokko en de diverse administratie welke betrekking heeft op de financiën te Marokko niet hoeft terug te geven aan de man;
– aan de vrouw een vergoedingsrecht toekomt betreffende de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Het hof stelt ambtshalve vast dat, nu partijen in 1991 zijn gehuwd en zij, nu anderszins niet is gebleken, ten tijde van de huwelijkssluiting beiden de Marokkaanse nationaliteit hadden, de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen.
4.2.
De grieven I en II hebben betrekking op een stuk grond gelegen in [plaatsnaam], Marokko dat de man heeft gekocht en waarop hij een woning heeft laten bouwen. De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de grond en de woning tijdens het huwelijk gemeenschappelijk vermogen zijn geworden dat thans bij helfte dient te worden verdeeld, omdat tussen partijen een gemeenschap van goederen is ontstaan. Subsidiair stelt de vrouw dat zij jegens de man een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van de helft van de waardevermeerdering van zijn vermogen doordat het perceel en de woning uit gezamenlijk inkomen van partijen zijn gekocht en gebouwd. Ter onderbouwing van – zo begrijpt het hof – haar primaire standpunt heeft zij een verklaring van [x] in het geding gebracht. Voorts voert zij ter onderbouwing van zowel haar primaire als haar subsidiaire standpunt aan dat zij gedurende het huwelijk voor de huishouding en de kinderen heeft gezorgd, waardoor de man het gezinsinkomen kon verwerven. Sinds zij buitenshuis is gaan werken heeft zij al haar salaris moeten afdragen aan de man. Voorts werd de volledige kinderbijslag vanaf 1994 gebruikt voor de financiering van de aankoop van het perceel en het bouwen van de woning, aldus de vrouw.
4.3.
Het Marokkaanse wettelijke huwelijksvermogensregime is geregeld in artikel 49 Mudawwanah 2004 (hierna: Mud). Dit artikel luidt als volgt:
“Beide echtgenoten behouden de bevoegdheid om over hun vermogen te beschikken, onafhankelijk van die van de ander. Binnen het kader van het beheer van vermogensbestanddelen welke zijn verworven gedurende het huwelijk kunnen beide [echtgenoten] overeenstemming bereiken over het vermogensrechtelijk gebruik en de verdeling ervan.
Deze overeenstemming wordt opgenomen in een akte welke onafhankelijk is van de huwelijksovereenkomst.
De twee adls stellen de twee partijen bij hun huwelijk in kennis van voormelde bepalingen.
Indien er geen overeenstemming is, wordt gebruik gemaakt van de algemene beginselen van het bewijsrecht, met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede met wat is ingebracht aan inspanningen en wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin.”
4.4.
Ter onderbouwing van haar standpunten beroept de vrouw zich op het proefschrift van mr. L. Jordens-Cotran “Nieuw Marokkaans Familierecht en Nederlands IPR”, pagina’s 780 en 782 (hierna: het proefschrift). Deze tekst houdt, kort en zakelijk weergegeven, het volgende in. Artikel 49 Mud bevestigt de algehele scheiding van goederen. Partijen zijn echter vrij afspraken te maken over het beheer van het vermogen dat gedurende het huwelijk verkregen zal worden en over de wijze van verdeling ervan. Indien partijen bij de huwelijkssluiting geen afspraken hebben gemaakt of onenigheid hierover ontstaat, beslist de rechter hierover, rekening houdend met “wat is ingebracht aan inspanning en wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin”. Uit de laatste zinsnede kan worden geconcludeerd dat ook zonder dat er afspraken zijn gemaakt over het vermogen dat tijdens het huwelijk is verkregen, een van de echtgenoten een deel van dat vermogen kan opeisen. Tevens kan geconcludeerd worden dat ook de soort “inspanning” en werkzaamheden die tot een verdeling mogen leiden door de rechter moeten worden beoordeeld. Artikel 49 Mud specificeert niet de soort bijdrage die door iedere echtgenoot geleverd moet worden om aanspraak op een deel van het vermogen te doen gelden. Tijdens de parlementaire behandeling heeft de regering erop gewezen dat artikel 49 Mud ruim geredigeerd is en de rechter de mogelijkheid geeft allerlei vormen van inspanning van de echtgenoten een rol te laten spelen in de beoordeling. Daarbij is meegedeeld dat het zwijgen van de wet over de bijdrage van de vrouw aan de huishouding niet mag worden uitgelegd als een uitsluiting hiervan. In de toelichting op artikel 49 Mud is voorts benadrukt dat de evaluatie door de rechter van de inspanning en bijdrage van iedere echtgenoot geenszins tot een verdeling “door de helft” van het vermogen leidt.
4.5.
Voorts heeft de vrouw een rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: het rapport) van 22 november 2011 in het geding gebracht. Het rapport bevat, voor zover van belang, de volgende inhoud:
”In het algemeen kan worden vastgesteld dat volgens het islamitische recht door het huwelijk als zodanig geen gemeenschappelijk vermogen ontstaat. (. . .) Een dergelijk stelsel heeft in beginsel geen vermogensrechtelijke gevolgen in geval van ontbinding van het huwelijk.
(. . .) In artikel 49, eerste volzin, van de Mudawwana 2004 is opgenomen dat tussen de echtgenoten sprake is van scheiding van goederen (. . .)
(. . .)
Tussen de echtgenoten ontstaat als gevolg van het huwelijk geen gemeenschappelijk vermogen. Reeds daarom kan van een werkelijke ‘verdeling’ geen sprake zijn. Het is echter op grond van artikel 49 Mudawwana 2004 laatste zin toch mogelijk dat een echtgenoot aanspraak kan maken op een vergoeding of schadeloosstelling voor geleverde inspanningen of gedragen lasten. Ook werkzaamheden in de huishouding die hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man kunnen de grondslag vormen voor een aanspraak op vergoeding. Indien sprake is van een overeenkomst tussen de echtgenoten, dan dient deze te worden toegepast. Bij gebreke van een overeenkomst, kan de vrouw aanspraak maken op een vergoeding of schadeloosstelling. Het is aan de rechter om een dergelijke aanspraak te beoordelen in het licht van de concrete omstandigheden van het geval.”
4.6.
Uit artikel 49 Mud en de toelichting in het proefschrift en het rapport volgt dat door het huwelijk van partijen geen gemeenschap van goederen is ontstaan, maar dat het hen vrijstond afspraken te maken over vermogen dat ieder van hen na het huwelijk heeft verworven. Tussen partijen is niet in geschil dat de man de grond heeft gekocht voor een bedrag van 50.500 dirham. Zowel de man als de vrouw hebben in het appelschrift respectievelijk verweerschrift naar voren gebracht dat de man de grond op 18 augustus 1992 van zijn vader in eigendom overgedragen heeft gekregen. Voor zover de man met zijn verklaring ter zitting in hoger beroep dat de grond al in 1987 – 1990 door zijn vader voor hem is gekocht en dat hij pas in 1992 naar Marokko heeft kunnen reizen teneinde de grond op zijn naam te laten overschrijven, heeft willen betogen dat hij de grond al vóór 1992 in eigendom heeft verkregen, heeft hij dit betoog onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Geoordeeld moet derhalve worden dat de man de grond in 1992, tijdens het huwelijk, in eigendom heeft verkregen.
4.7.
Het hof begrijpt het door de vrouw aangevoerde aldus dat zij stelt dat partijen hebben afgesproken dat het door de man tijdens het huwelijk verworven vermogen gemeenschappelijk is. In de door de vrouw in het geding gebrachte e-mail gedateerd 30 november 2011 verklaart [x] dat hij in 2007 – 2008 als “verzoening persoon in de privésfeer” van partijen heeft gehandeld en dat de afspraken die zijn gemaakt (onder meer) inhouden “dat alles wat ze samen hadden opgebouwd samen zouden delen”. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man – die een verklaring van zijn moeder heeft overgelegd inhoudende dat zij, naast partijen, de moeder van de vrouw en de broer van de vrouw, aanwezig is geweest tijdens de interventie die medio januari 2008 heeft plaatsgevonden tussen partijen, dat zij niet gehoord heeft dat de man aan de vrouw de toezegging heeft gedaan al zijn opgebouwde bezittingen met haar te delen en dat dit onderwerp niet is besproken – is daarmee niet komen vast te staan dat partijen afspraken hebben gemaakt over het vermogen dat de man na het huwelijk heeft verworven. Ook indien hierover anders zou moeten worden geoordeeld kan dit de vrouw niet baten, nu niet is voldaan aan de in artikel 49 Mud gestelde eisen dat een dergelijke afspraak dient te worden gemaakt bij de huwelijkssluiting en te worden vastgelegd in een akte. Anders dan de vrouw meent, brengen de door haar gestelde inspanning en werkzaamheden niet met zich dat naar Marokkaans recht een gemeenschap van goederen is ontstaan. Dat de notariële leveringsakte met betrekking tot de echtelijke woning aan het [adres] en de afschriften van de pensioenverzekering vermelden dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, kan, zo deze stelling van de vrouw al juist zou zijn, niet tot een ander oordeel leiden. Het hof volgt de vrouw derhalve niet in haar primaire standpunt.
4.8.
Wel kan de vrouw, zo blijkt uit artikel 49 Mud en de toelichting in het proefschrift en het rapport, aanspraak maken op vergoeding voor tijdens het huwelijk geleverde inspanningen die hebben bijgedragen aan de vermogensvermeerdering van de man. Alvorens het subsidiaire standpunt van de vrouw te bespreken stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Partijen verschillen van mening over het tijdstip waarop de bouw van de woning heeft plaatsgevonden. Volgens de man was de bouw al in 1999 afgerond. De vrouw stelt dat de bouw in 2000 is gestart en daarna nog enige tijd heeft geduurd. In het door de vrouw overgelegde koopcontract wordt de grond omschreven als “[a]”. In het door haar eveneens in het geding gebrachte bouwproject van een huis gedateerd 11 mei 1999 wordt het perceel omschreven als “[a]”. Bij dit project is een groot aantal facturen/bonnen in de Arabische en (sommige) deels in de Franse taal gevoegd met data gelegen in de periode 2000 tot en met 2003. Een aantal van die facturen staat op naam van “[de man], [plaatsnaam]”. Voorts bevat een aantal van die facturen omschrijvingen als: sanitair, tegels en verf. De man heeft de facturen/bonnen onvoldoende gemotiveerd betwist. Ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat het huis ook nu nog niet af is. Het dient er dan ook voor te worden gehouden dat de bouw van de woning nog niet (volledig) is afgerond.
De vrouw heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de man al vanaf zijn dertiende levensjaar werkt, dat de vrouw vóór het huwelijk geen inkomen en geen vermogen had, en dat zij eerst sinds 1 januari 2000 inkomsten uit arbeid heeft, zodat het hof daarvan uit dient te gaan.
4.9.
Uit de toelichting in het proefschrift en het rapport komt naar voren dat allerlei vormen van inspanning van de echtgenoten een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of de vrouw jegens de man een vergoedingsrecht heeft voor tijdens het huwelijk geleverde inspanning die heeft bijgedragen aan vermeerdering van het vermogen van de man. In het rapport wordt daaraan toegevoegd dat ook werkzaamheden in de huishouding die hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man de grondslag kunnen vormen voor een aanspraak op vergoeding. Vast staat dat de vrouw vanaf 1994 de zorg voor zowel het huishouden als de kinderen heeft gehad en daarmee de man in staat heeft gesteld een volledige werkkring te vervullen. Dat de man in die periode of later ook wel huishoudelijk werk voor zijn rekening heeft genomen en op de kinderen heeft gepast maakt dat niet anders. Gesteld noch gebleken is immers dan dit met zich mee heeft gebracht dat de man noodgedwongen minder is gaan werken. In 1999 is met de bouw van de woning in Marokko gestart. Vanaf 2000 heeft de vrouw, naast de zorg voor het huishouden en de kinderen, een baan gehad en daarmee inkomen verworven. De man stelt dat de vrouw dit inkomen uitsluitend ten behoeve van zichzelf heeft aangewend. Uit de door de vrouw in het geding gebrachte gedingstukken blijkt dat haar salaris door haar werkgever werd gestort op bankrekening [1], evenals de kinderbijslag. Deze rekening stond aanvankelijk op naam van de vrouw en later op naam van beide partijen. Voorts blijkt uit de bankafschriften dat van deze rekening, ook in de periode dat deze alleen op naam van de vrouw stond, de lasten van de echtelijke woning aan het [adres] (hypotheekrente en de premie levensverzekering REAAL) werden voldaan. Dat de vrouw haar inkomen uitsluitend ten behoeve van zichzelf heeft aangewend, heeft de man derhalve niet aangetoond. Ook als dit anders zou zijn, kan niet geoordeeld worden dat de werkzaamheden van de vrouw in loondienst niet hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man. Wanneer de vrouw haar uitgaven heeft bekostigd met haar eigen inkomen, heeft dit de man een besparing opgeleverd. Ook de voldoening van de vaste lasten van de echtelijke woning uit het inkomen van de vrouw, hoewel niet aan te merken als een directe bijdrage aan de lasten van de woning in Marokko, hebben de man een besparing opgeleverd. Naar het oordeel van het hof dienen zowel de zorg van de vrouw voor het huishouden en de kinderen als haar werkzaamheden in loondienst te worden aangemerkt als door haar geleverde inspanning die heeft bijgedragen aan vermeerdering van het vermogen van de man.
4.10.
Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat de hoogte van de vergoeding voor de door haar geleverde inspanning 50% van de – naar het hof begrijpt – waarde van de grond en de woning in Marokko bedraagt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man de grond één jaar na het huwelijk heeft gekocht, in de periode dat de vrouw nog geen zelfstandig inkomen had en het oudste kind van partijen nog niet was geboren en de vrouw derhalve nog niet de zorg over kinderen had. De bouw van de woning is in 1999 gestart, terwijl de vrouw eerst in 2000 in loondienst is gaan werken. Haar inkomen was toen lager dan dat van de man. Gelet op deze feiten en omstandigheden stelt het hof de hoogte van de vergoeding van de vrouw in redelijkheid op 30% van de waarde van de grond en de woning. Door natrekking zijn de grond en de woning immers als één geheel te beschouwen, maar omdat de man de grond alleen heeft gefinancierd en het hof het niet redelijk acht dat de vrouw volledig meedeelt in de oorspronkelijke waarde van de grond, komt het hof tot dit percentage voor het geheel. De grieven I en II slagen in zoverre en falen voor het overige.
4.11.
Grief III betreft een door de vrouw gesteld saldo op de bankrekening van de man bij de Attijariwafa Bank in Marokko. Ten aanzien van de bankrekening stelt de vrouw zich eveneens primair op het standpunt dat dit gemeenschappelijk vermogen is dat bij helfte dient te worden verdeeld, en subsidiair dat zij een vergoedingsrecht heeft van 50% van de groei van het saldo, op grond van de feiten en omstandigheden als hiervoor onder 4.2. verwoord. Als productie 21 in hoger beroep heeft zij een bankafschrift op naam van de Attijariwafa Bank [plaatsnaam] in het geding gebracht, waaruit een positief saldo van 100.980,41 dirham blijkt per 31 januari 2010. De man heeft de inhoud van dit bankafschrift niet betwist. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.6 en 4.7 is overwogen, te weten dat geen sprake is van een gemeenschap van goederen, kan het primaire standpunt van de vrouw geen doel treffen. Gesteld noch gebleken is dat de bankrekening reeds bestond vóór het huwelijk. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de bankrekening tijdens het huwelijk is geopend, zodat het gehele saldo als vermeerdering van het vermogen van de man dient te worden aangemerkt. Op grond van de feiten en omstandigheden als hiervoor onder 4.9 en 4.10 verwoord stelt het hof de vergoeding van de vrouw op 30% van het saldo. Grief III slaagt eveneens in zoverre en faalt voor het overige.
4.12.
Met grief IV komt de vrouw op tegen de beslissing van de rechtbank dat zij de attachékoffer met daarin de originele eigendomspapieren van de grond in Marokko en de diverse administratie welke betrekking heeft op de financiën te Marokko, aan de man dient terug te geven. Zij betoogt dat tussen partijen een gemeenschap van goederen is ontstaan en dat de man, zodra hij over de koffer met documenten beschikt, buiten haar om allerlei handelingen met betrekking tot het gemeenschappelijke vermogen kan verrichten. Ter zitting in hoger beroep heeft zij daaraan toegevoegd dat partijen mogelijk in Marokko opnieuw tegen elkaar zullen procederen en haar bewijspositie verslechtert wanneer zij de documenten moet afgeven.
4.13.
Zoals hiervoor onder 4.6 en 4.7 overwogen is tussen partijen geen sprake van een gemeenschap van goederen. Het staat de man vrij over zijn vermogen in Marokko te beschikken en hij dient daartoe de daarop betrekking hebbende documenten in zijn bezit te hebben. De vrouw heeft voorts niet aangetoond dat haar bewijspositie slechter wordt door afgifte van de documenten, nu zij in de onderhavige procedure kopieën van documenten met betrekking tot de woning en de bankrekening in Marokko, kennelijk afkomstig uit de koffer, in het geding heeft gebracht. De conclusie luidt dat de rechtbank terecht heeft beslist dat de vrouw de attachékoffer aan de man terug dient te geven. De grief faalt.
4.14.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering op naam van de man staat en de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat vermogensvorming op deze polis mede door haar inspanningen zijn ontstaan, zodat aan de vrouw geen vergoedingsrecht toekomt. De opgebouwde waarde komt alleen aan de man toe, aldus de rechtbank. Hiertegen is grief V gericht.
4.15.
De vrouw heeft als productie 17 in hoger beroep in het geding gebracht een brief van REAAL Levensverzekeringen gedateerd 22 november 2011. Deze brief houdt een afkoopofferte in en is gericht aan de man en de vrouw. Het hof leidt daaruit af dat de polis op naam van beide partijen staat, zodat de waarde van de polis aan ieder van partijen voor de helft toekomt. Voor zover de man met zijn stelling ter zitting in hoger beroep dat de man degene was die de premie betaalde, heeft willen betogen dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de helft van de waarde, kan dit geen doel treffen. Zoals hiervoor onder 4.9 vastgesteld werd de premie voor deze verzekering, die is gekoppeld aan de hypotheek, betaald van de bankrekening [1], welke rekening aanvankelijk op naam van de vrouw stond en later op naam van beide partijen. Grief V slaagt. Het hof zal bepalen dat de vrouw na verkoop van de echtelijke woning aan het [adres] recht heeft op de helft van de waarde van de polis.
4.16.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5
Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin de verzoeken van de vrouw met betrekking tot het onroerend goed te [plaatsnaam], Marokko, het saldo bij de Attijariwafa Bank te Marokko en de REAAL levensverzekeringspolis zijn afgewezen en bepaalt, in zoverre opnieuw rechtdoende:
dat de vrouw jegens de man een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van 30% van de waarde van de aan de man in eigendom toebehorende grond en woning in [plaatsnaam], Marokko;
dat de vrouw jegens de man een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van 30% van het saldo van de bankrekening [2] van de man bij de Attijariwafa Bank;
dat de vrouw na verkoop van de echtelijke woning aan het [adres] recht heeft op de helft van de waarde van de polis REAAL nummer 7493576;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Kleene-Eijk, mr. G.J. Driessen-Poortvliet en A.R. Sturhoofd in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2014.