Een klachtdelict is een delict waarbij de verdachte pas vervolgd kan worden als het slachtoffer van het delict heeft aangegeven strafrechtelijke vervolging te wensen.
Klachtdelicten
De wet kent o.a. de volgende klachtdelicten:
- belaging (art. 285b Sr.)
- vernieling (indien het is gepleegd met betrekking tot het goed van een bepaald persoon, bijv. moeder, zie ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ6885)
- belediging, tenzij ambtenaar in uitoefening functie
Termijn indienen klacht
De klacht kan op grond van artikel 66 lis 1 Sr. worden ingediend gedurende drie (3) maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Wanneer later een kortere periode van het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard (bijv. bij stalking), geldt als moment van aanvang van deze termijn de laatste dag waarop de aangifte ziet (Gerechtshof Arnhem, 16 maart 2010, LJN: BM0952). Bij een delict dat over een langere duur plaatsvond, zoals bij belaging, vangt de termijn aan op de datum waarop de laatste last of hinder veroorzakende gedraging plaatsvond. De aangifte waarbij de klacht is gedaan is hiervoor in beginsel leidend. Ook wanneer later een kortere periode bewezen wordt verklaard (Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 11 oktober 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4596).
Termijn indienen klacht niet absoluut
Absoluut is die termijn van drie (3) maanden niet. Indien de politie na onderzoek van een aangegeven niet-klachtdelict tot de conclusie komt dat het materiële feitencomplex een klachtdelict betreft zou het onredelijk zijn die onderzoekstijd – zij het binnen de perken – niet bij de drie (3)maandentermijn op te tellen. Doorslaggevend is op dit punt of de klachtgerechtigde vervolging wenste ter zake van het delict waarvoor uiteindelijk wordt vervolgd. Steun hiervoor in HR 11 januari 1994, LJN ZC8448, NJ 1994/278; HR 31 maart 1998, LJN ZD0996, NJ 1998/608; en HR 2 november 2004, LJN AQ4289.
Herstelmogelijkheden bij ontbreken klacht
De formele vereisten als opgenomen in artikel 164, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, zijn bij arrest van de Hoge Raad, 11 januari 1994, NJ 1994, 278, gerelativeerd. Het bestaan van een klacht kan volgens de Hoge Raad (ook) worden aangenomen in geval op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van dat stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.
Bijvoorbeeld:
- Verzuim klachtvereiste ter terechtzitting hersteld (Gerechtshof Leeuwarden, 28 april 2010, LJN: BM3028)