Inleiding
Het Nederlandse bedrijf [BEDRIJF X], statutair gevestigd te [PLAATSNAAM], verzamelt en koopt op metaal. Dit metaal wordt verscheept per containerschip naar Azië en wordt aldaar verkocht aan o.a. het Chinese bedrijf [BEDRIJF Y]. Dit geschiedt op basis van een order bij een handelsagent. De handelsagent dealt voor €100,-, met overpayment van €25,-. Dit resulteert in een totaalbedrag van €125,-.
Vanuit Nederland stuurt [BEDRIJF X] een factuur van €125,- naar [BEDRIJF Y]. Dientengevolge komt er geldstroom opgang, waarbij [BEDRIJF Y] €125,- betaalt aan [BEDRIJF X]. Uit de bedrijfsadministratie van [BEDRIJF X] blijkt echter dat de zakelijke prijs €100,- bedraagt en dat [BEDRIJF Y] telkens €25,- te veel zou betalen.
[BEDRIJF X] stort telkens een bedrag van €25,- op een bankrekeningnummer van een bank in de Verenigde Arabische Emiraten. Daarvoor wordt een creditnota opgesteld, welke gericht is aan [BEDRIJF Y]. Deze creditnota zit weliswaar in de bedrijfsadministratie [BEDRIJF X], maar werd nooit verstuurd aan [BEDRIJF Y] in China.
De kwestie betreft nu, dat:
- een factuur en een creditnota elkaar tegenspreken voor wat betreft de betalingen tussen [BEDRIJF X] en [BEDRIJF Y];
- [BEDRIJF Y] telkens een bedrag teveel betaalt, zegge €25,-; en
- [BEDRIJF X] telkens een bedrag €25,- stort op een rekeningnummer van een bank in de Verenigde Arabische Emiraten, waarvan de rekeningnummerhouder onbekend is.
Dientengevolge luiden de onderzoeksvragen:
- Kan (Kunnen) de gedraging(en) van [BEDRIJF X] getypeerd worden als “Valsheid in geschrift”?
- Kan (Kunnen) de gedraging(en) van [BEDRIJF X] getypeerd worden als “Omkoping van niet ambtenaren”?
- En kan (Kunnen) de gedraging(en) van [BEDRIJF X] getypeerd worden als “Witwassen”?
In hoofdstuk 2, 3 en 4 zal ik ingaan op de inhoud van het delicten “Valsheid in geschrift”, “Omkoping van niet ambtenaren” resp. “Witwassen”. Tevens toets ik per hoofdstuk de gedraging(en) van [BEDRIJF X] aan de inhoud van het behandelde delict.
Tenslotte geef ik in hoofdstuk 5 mijn conclusie weer.
Kan (Kunnen) de gedraging(en) van [BEDRIJF X] getypeerd worden als “Valsheid in geschrift”?
De inhoud van het delict “Valsheid in geschrift”
Van het delict “Valsheid in geschrift” is sprake indien er voldaan wordt aan één der delictsomschrijvingen beschreven in artikel 225 Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
In artikel 225 lid 1 Sr wordt strafbaar gesteld: het valselijk opmaken en vervalsen van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.1
Vervolgens wordt in lid 2 strafbaar gesteld: het opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, dan wel het opzettelijk zodanig geschrift afleveren of voorhanden hebben, terwijl men weet of redelijkerwijs moet weten dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik. 2
In de toekomst zal aan dit artikel een derde lid worden toegevoegd, te weten: ‘Indien een feit, omschreven in het eerste of tweede lid, wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (…)’ 3 Dit met het oogmerk op de implementatie van de Wet op het terroristisch misdrijf.
Het schuldverband
Volgens de doctrine (Van Keulen e.a.) impliceren de delictsbestanddelen vervalsen en het valselijk opmaken “opzet”.4 Dit opzet kent volgens Kelk drie gradaties, namelijk dolus, dolus indirectus en dolus eventualis. Dolus houdt in: het handelen met het volle besef van z’n eigen wil, dan wel het handelen met het volle besef van de strekking van z’n handelen, die in het verlengde van die wil gelegen is. Dolus indirectis houdt in, dat men willen en wetens handelt primair met het oog op een bepaald begeerd gevolg, terwijl een ander gevolg, hoewel niet primair bedoeld, wel uit de handeling zo zeker voortvloeit, dat de betrokkenen daarvan het bewustzijn moet hebben gehad. Dolus eventualis houdt in dat de dader het mogelijk gevolg voorziet, maar dit op de koop toe neemt.5 De dolus eventualis is in de ogen van de Hoge Raad waarschijnlijk niet voldoende voor het bewijs van het oogmerk, bedoeld in artikel 225 lid 1 Sr. 6 7
Het delictsbestanddeel “geschrift”
Volgens de doctrine (Van Keulen e.a.) heeft het delictsbestanddeel “geschrift” zowel uiterlijke als innerlijke kenmerken. Een geschrift heeft slechts twee uiterlijke kenmerken, namelijk a) de materie waarin de gegevens zijn aangebracht en b) een (redelijk) duurzame weergave van die tekens. Zodoende is een geschrift is een ‘weergave van al dan niet dadelijk leesbare tekens die in min of meer duurzame vorm zijn vastgelegd.’ Daarnaast heeft een “geschrift” twee innerlijke kenmerken, namelijk a) de leesbaarheid van een geschrift en b) de aanwezigheid van een voor begrip vatbare gedachte-uiting. 8
Het delictsbestanddeel “bestemming om tot bewijs van enig feit te dienen”
Volgens de doctrine (Van Keulen e.a.) heeft de wetgever met het delictsbestanddeel “bestemming om tot bewijs van enig feit te dienen” willen aangeven dat het geschrift uit zijn aard tot bewijsstuk bestemd moet zijn. In de loop der tijd is in de jurisprudentie een veel ruimere interpretatie gegeven aan dit bestanddeel. Als geschriften met een bewijsstemming zijn bijvoorbeeld aangemerkt: a) een werkinstructie 9, b) een factuur 10, c) de bedrijfsadministratie 11, d) een offerte/ rekening 12 en e) een handtekeningenkaart 13. Ook ‘interne’ stukken kunnen onder omstandigheden onder dit bestanddeel vallen.14 Verder kunnen aan geschriften of aan fotokopieën onder omstandigheden bewijsbestemming toekomen.15 Ten slotte wordt in de jurisprudentie bepaald, dat het niet uit maakt, of de geschriften in Nederland of in het buitenland tot bewijs moeten dienen.16 17
Daarentegen kan de bewijsbestemming ontbreken, indien niet voldaan is aan de wettelijke voorwaarden die aan het nagebootste stuk worden gesteld 18, of indien niet voldaan is aan de wettelijke voorwaarden die aan het nagebootste stuk worden gesteld. Zo werd in de uitspraak Hoge Raad 19 september 1988, NJ 1989, 534 geoordeeld, dat de verdachte ‘geen geschriften, bestemd om tot bewijs te dienen valselijk had opgemaakt, omdat de door de verdachte vervaardigde stukken (nog) niet waren voorzien van de handtekeningen van de gemeentesecretaris en de burgemeester, terwijl zulks door de Gemeentewet wel werd geëist.’ 19
Het delictsbestanddeel “vervalsen”
Volgens de doctrine (Van Keulen e.a.) vereist het delictsbestanddeel “vervalsen” een bestaand geschrift met bewijsbestemming, dat zodanig wordt veranderd dat het daarna vals is, hetgeen kan gebeuren door iets te veranderen of toe te voegen, maar waarschijnlijk ook door alleen iets weg te nemen.20 Ook wordt onder vervalsen begrepen ‘het bezigen van een fotokopie als ware hij gelijk aan het origineel, terwijl daarin een wijziging is aangebracht.’21 22
Het delictsbestanddeel “valselijk opmaken”
Volgens de doctrine (Van Keulen e.a.) is er sprake van “valselijk opmaken” indien een nieuw, vals geschrift wordt opgesteld, of een geschrift dat nog niet af was wordt voltooid. Men onderscheidt daarbij materiële en intellectuele valsheid. Van materiële valsheid is sprake indien men voorwendt dat het geschrift van een ander afkomstig is, hetgeen gewoonlijk geschiedt door het zetten van een valse handtekening. Deze geplaatste handtekening hoeft niet persé van een werkelijk bestaand persoon te zijn.23 Daarentegen, van intellectuele valsheid is sprake, indien de inhoud niet de werkelijkheid weerspiegelt 24, of indien nagelaten wordt bepaalde zaken te vermelden.25 Verder wordt in de uitspraak HR 29 mei 1984, NJ 1985, 6 bepaald, dat het opnemen van valse stukken in een bedrijfsadministratie als het valselijk opmaken daarvan valt te beschouwen.26
De toetsing van de gedraging(en) van [BEDRIJF X] aan de inhoud van het delict
De gedragingen van [BEDRIJF X] voldoen aan de delictsomschrijving van het delict “Valsheid in geschrift”, als omschreven in artikel 225 lid 1 Sr. Dit blijkt uit de volgende punten.
In de eerste plaats kunnen zowel de creditnota als de factuur worden aangeduid als een geschrift, daar beiden beschikken over de uiterlijke en innerlijke kenmerken van een geschrift. De uiterlijke kenmerken komen tot uitdrukking in a) de materie waarin de gegevens zijn aangebracht en b) een (redelijk) duurzame weergave van die tekens. De innerlijke kenmerken komen tot uitdrukking in de a) de leesbaarheid van het geschrift en b) de aanwezigheid van een voor begrip vatbare gedachte-uiting.
In de tweede plaats voldoen zowel de creditnota als de factuur aan het delictsbestanddeel “bestemming om tot bewijs van enig feit te dienen”. In de jurisprudentie worden namelijk als geschriften met een bewijsbestemming aangemerkt: a) een factuur, b) een bedrijfsadministratie, c) een offerte/ rekening, d) interne stukken en e) geschriften of kopieën. Daarnaast maakt het niet uit of de geschriften in Nederland of in het buitenland tot bewijs moeten dienen.
In de derde plaats is er sprake van een valselijk opmaken van een geschrift. Er wordt immers een nieuwe, valse creditnota of factuur opgesteld. Er is daarbij louter sprake van intellectuele valsheid, gezien der inhoud niet de werkelijkheid weerspiegelt en/ of er nagelaten wordt bepaalde zaken te vermelden. Ook het opnemen van deze valse stukken in de bedrijfsadministratie kan als het valselijk opmaken worden beschouwd.
In de vierde plaats is er in deze casus sprake van een opzet in de zin van een willens en weten handelen. Dit houdt in dat men de creditnota of factuur valselijk heeft opgemaakt met het volle besef van z’n eigen wil en/of het volle besef van de strekking van het valselijk opmaken, die in het verlengde van diens wil gelegen is.
Kan (Kunnen) de gedraging(en) van [BEDRIJF X] getypeerd worden al “Omkoping van anderen dan ambtenaren”?
De inhoud van het delict “Omkoping van anderen dan ambtenaren”
Van het delict “Omkoping van anderen dan ambtenaren” is sprake indien er voldaan wordt aan één der delictsomschrijvingen beschreven in artikel 328ter Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
In artikel 328ter lid 1 Sr wordt strafbaar gesteld degene ‘die, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten danwel zal doen of nalaten, een gift of belofte aanneemt en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgt tegenover zijn lastgever.’27 Deze vorm van omkoping noemt men passieve omkoping. Ten aanzien van dit delict is bepalend waar en wanneer verzwegen wordt, niet de plaats en het moment van het aannemen van de gift of de belofte. 28
In artikel 328ter lid 2 Sr wordt strafbaar gesteld degene ‘die, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten danwel zal doen of nalaten, een gift of belofte doet van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift of belofte in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever of lastgever.’29 Deze vorm van omkoping noemt men actieve omkoping. Ten aanzien van dit delict bepaalt de gift of de belofte de plaats en het moment. 30
Het schuldverband
Volgens de doctrine (Cleiren e.a.) gaat het in artikel 328ter lid 1 vooral om de verzwijging als zodanig. Het doet niet terzake of de potentieel omgekochte weet heeft van de beweegredenen van de persoon die de gift of de belofte doet. Het gaat hier louter om de objectieve verplichting tot het inlichten van de betrokken superieur. De verzwijging dient wel in strijd met de goede trouw te geschieden.31
Daarentegen, het tweede lid van artikel 328ter eist bewuste of onbewuste schuld. Van bewuste schuld is sprake, indien iemand de mogelijkheid van een gevolg wel heeft voorzien, doch het niet intreden daarvan op te lichtvaardige gronden heeft aangenomen. Van onbewuste schuld is sprake, indien men een dergelijk gevolg juist niet zou hebben voorzien.32
Het delictsbestanddeel “gift of belofte”
Volgens de doctrine (Cleiren e.a.) staat het delictsbestanddeel “gift of belofte” in verhouding tot een verrichte of te verrichten prestatie en hoeft ‘niet een objectiveerbare waarde te hebben.’ Het effect dat erdoor teweeg wordt gebracht is een genoegzame aanwijzing voor de waarde die het kennelijk voor de ontvanger heeft. 33
Het delictsbestanddeel “naar aanleiding van”
Volgens de doctrine (Cleiren e.a.) heeft de wetgever met het delictsbestanddeel “naar aanleiding van” uitgedrukt, dat de prestatie de oorzaak moet zijn geweest van de gift of de belofte. De steekpenningen dienen te zijn gegeven omdat men iets van de ander gedaan heeft gekregen, dan wel gedaan hoopt te krijgen.34
Het delictsbestanddeel “in strijd met de goede trouw”
Volgens de doctrine (Cleiren e.a.) geldt er ten aanzien van het delictsbestanddeel “in strijd met de goede trouw”, dat de vaagheid hiervan nauw samenhangt met de ruimte die de wetgever wilde laten voor het aannemen van min of meer gebruikelijke fooien, relatiegeschenken etc. Beslissend is de vraag of de werknemer of lasthebber naar objectieve maatstaven tot mededelen verplicht was. Deze eis brengt met zich mee, dat een ondergeschikt bij redelijke twijfel zijn superieur zal moeten raadplegen. 35
Het delictsbestanddeel “verzwijgt”
Volgens de doctrine (Cleiren e.a.) geldt er ten aanzien van het delictsbestanddeel “verzwijgt”, dat degene met spreekplicht een redelijke tijd gegund moet worden om de melding te doen. ‘Het gaat erom dat de mededeling wordt gedaan aan de verantwoordelijke mensen van de onderneming’.36
De toetsing van de gedraging(en) van [BEDRIJF X] aan de inhoud van het delict
Ten aanzien van het delict “Omkoping van anderen dan ambtenaren”, strafbaar gesteld in artikel 328ter Sr, zouden er twee dingen gebeurd kunnen zijn.
- In de 1ste situatie wordt door [BEDRIJF Y] telkens €25,- als gift overgemaakt naar de rekening van [BEDRIJF X] in Nederland. Deze gift leidt weer tot een tegenprestatie van [BEDRIJF X], namelijk het laten verschepen van metaal richting [BEDRIJF Y]. In deze situatie is er mogelijk sprake van passieve omkoping, bedoeld in lid 1.
- In de 2de situatie wordt juist door [BEDRIJF X] in Nederland telkens €25,- als gift overgemaakt naar een rekeningnummer van een bank in de Verenigde Arabische Emiraten, die mogelijkerwijs het rekeningnummer betreft van [BEDRIJF Y] of van diens bestuur. Deze gift leidt weer tot een tegenprestatie van het Chinese bedrijf, namelijk het aanvaarden van het verscheepte metaal. In deze situatie is er mogelijk sprake van actieve omkoping bedoeld in lid 2.
Ten aanzien van beide situaties is er door een werknemer in dienstbetrekking bij [BEDRIJF X] in Nederland gezwegen in strijd met de goede trouw omtrent de passieve omkoping van [BEDRIJF X] door [BEDRIJF Y] resp. actieve omkoping van het Chinese bedrijf door [BEDRIJF Y].
In de 1ste situatie is niet van belang of de werknemer van [BEDRIJF X] weet heeft van de beweegredenen van de persoon die de gift doet. In de 2de situatie is wel van belang dat er sprake is van bewuste of onbewuste schuld. Mijns inziens is er in de 2de situatie sprake van een grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid, of wel bewuste schuld.
Kan (Kunnen) de gedraging(en) van [BEDRIJF X] getypeerd worden als “Witwassen”?
De inhoud van het delict “Witwassen”
Van het delict “Witwassen” is sprake indien er voldaan wordt aan één der delictsomschrijvingen beschreven in artikel 420bis, 420ter resp. 420quater Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
Artikel 420bis lid 1 Sr bestaat uit twee sub-leden.
- In sub a van dit artikellid wordt strafbaar gesteld: het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing van een voorwerp, danwel het verbergen of verhullen wie de rechthebbende op een voorwerp is of voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf. 37
- Vervolgens wordt in sub b van dit artikellid strafbaar gesteld: het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruik maken van een voorwerp, terwijl men weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.38
- Deze vormen van witwassen noemt men Opzet-witwassen. Er bestaat tussen Opzet-witwassen en Gewoonte-witwassen (ex artikel 420ter) een generalis-specialis verhouding.39
Artikel 420ter Sr bestaat uit één volzin. In deze volzin wordt strafbaar gesteld: de persoon die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt. Dit Gewoonte-witwassen is een specialis tegenover de generalis Opzet-witwassen. Het misdrijf van artikel 420ter Sr bestaat uit het herhaaldelijk plegen van het misdrijf van artikel 420bis Sr.40
Artikel 420bis lid 1 bestaat uit twee sub-leden.
- In sub a wordt strafbaar gesteld: In sub a van dit artikellid wordt strafbaar gesteld: het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing van een voorwerp, danwel het verbergen of verhullen wie de rechthebbende op een voorwerp is of voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf. 41
- Vervolgens wordt in sub b van dit artikellid strafbaar gesteld: het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruik maken van een voorwerp, terwijl men weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.42
- Deze vormen van witwassen noemt men Schuld-witwassen. Er bestaat geen generalis-specialis verhouding tussen Schuld-witwassen en Gewoonte-witwassen (ex artikel 420ter).
Het schuldverband
Ten aanzien van de in artikel 420bis genoemde gedragingen is voor strafbaarheid vereist dat de pleger wist dat zijn gedragingen een uit misdrijf afkomstig goed betrof.43 ‘De term weten is voldoende feitelijk voor de omschrijving van het vereiste ‘opzet’. Volgens de doctrine doelt het delictsbestanddeel weten op alle gradaties van opzet.44 Er mag dus ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Ten aanzien van de in artikel 420quater Sr genoemde gedragingen is voor strafbaarheid vereist dat de pleger redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het voorwerp van misdrijf afkomstig is. Dit duidt op grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid 45, ook wel bewuste schuld. 46
Ten aanzien van de in artikel 420ter Sr genoemde gedraging wordt in de doctrine (Van Woensel e.a.) bepaald, dat het maken van gewoonte van witwassen opzettelijk dient te geschieden. Dit opzetvereiste ligt volgens hen besloten in de betekenis van het begrip gewoonte. Onder gewoonte dient te worden verstaan een herhaling van feiten waaruit de subjectieve neiging van de dader blijkt het feit steeds weer te begaan. De herhaling van het witwassen op zichzelf maakt nog geen gewoonte. Er dient een verband te bestaan tussen de verschillende feiten.47
De delictsbestanddelen “verbergen en verhullen”
Volgens de doctrine (Van Woensel e.a.) duiden de delictsbestanddelen ‘verbergen en verhullen’ op handelingen die geschikt en bestemd zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats etc. te verbergen of te verhullen. Deze delictsbestanddelen impliceren derhalve een zekere doelgerichtheid, waarbij het gaat om de objectieve strekking van de handeling. ‘De aard en het effect van het handelen is bepalend’. Voor het verbergen of verhullen is niet vereist dat de verdachte het goed in feitelijke of juridische zin onder zich heeft.48
De delictsbestanddelen “verwerven, voorhanden hebben, overdragen”
De delictsbestanddelen ‘verwerven, voorhanden hebben en overdragen’ hebben volgens de Hoge Raad voldoende feitelijke betekenis. 49
Het delictsbestanddeel “omzetten”
Volgens de doctrine (Van Woensel e.a.) betekent het delictsbestanddeel ‘omzetten’ het wisselen van geld of goederen met een andere geldswaarde of met handelsartikelen. Door vervanging, ruil of investering verkrijgt de betrokkene een ander voorwerp dat het voordeel uit het oorspronkelijke misdrijf belichaamt. 50
Het delictsbestanddeel “gebruik maken van een voorwerp”
Volgens de doctrine (Van Woensel e.a.) duidt het delictsbestanddeel ‘gebruik maken van een voorwerp’ op het aanwenden daarvan ten behoeve van de witwasser of van derden. 51
Het delictsbestanddeel “voorwerpen”
Volgens de doctrine (Van Woensel e.a.) wordt onder “voorwerpen” verstaan: alle zaken en vermogensrechten, waaronder dus chartaal en giraal geld zijn begrepen. Dergelijke voorwerpen dienen afkomstig te zijn uit een voorafgaand misdrijf. 52 Het is niet vereist dat een voorwerp geheel uit een misdrijf afkomst is. Het artikel is niet beperkt tot louter vermogensdelicten; het strekt zich uit tot alle voorwerpen waardoor een voorwerp is verkregen. ‘Fiscale misdrijven die worden begaan door verzwijging van gegevens lijken geen uit misdrijf afkomstig voorwerpen te kunnen opleveren omdat verzwijging op zichzelf de legale herkomst onverlet laat’. Louter het geld dat had moeten worden afgedragen zou eventueel als uit misdrijf afkomstig beschouwd kunnen worden. 53
Het delictsbestanddeel “middellijk of onmiddellijk”
Volgens de doctrine (Van Woensel e.a.) is het delictsbestanddeel “middellijk of onmiddellijk” opgenomen om duidelijk te maken dat ook indirecte opbrengsten onder de bepaling vallen. Bijvoorbeeld het geld dat omgezet is in een boot of huis en vervolgens weer in een banksaldo, blijft uit misdrijf afkomstig. 54
De toetsing van de gedraging(en) van [BEDRIJF X] aan de inhoud van het delict.
De gedragingen van [BEDRIJF X] voldoen aan de delictsomschrijving van het delict “Witwassen”. Dit blijkt uit de volgende punten.
In de eerste plaats is er sprake van giraal geld, zegge €25,-, dat door [BEDRIJF X] op een bankrekeningnummer in de Verenigde Arabische Emiraten wordt gestort. De houder van dit bankrekeningnummer is onbekend. Het gestorte bedrag kan getypeerd worden als een vermogensrecht en is zodoende een voorwerp. Dit voorwerp is mogelijkerwijs verkregen door:
- Een valse opmaking van een factuur of creditnota, strafbaar gesteld in artikel 225 lid 1; en/of
- Een passieve omkoping, strafbaar gesteld in artikel 328ter lid 2 Sr;
en is zodoende verkregen uit (een) misdrij(f)(ven).
In de tweede plaats staat zonder meer vast, dat [BEDRIJF X] een voorwerp voorhanden heeft en/of overdraagt van een door haar uit misdrijf verkregen voorwerp. Het voorwerp is namelijk verkregen door:
voorwerp is mogelijkerwijs verkregen door:
- Een valse opmaking van een factuur of creditnota, strafbaar gesteld in artikel 225 lid 1 Sr; en/of
- Een passieve omkoping, strafbaar gesteld in artikel 328ter lid 2 Sr.
In de derde plaats is de opbrengst direct verkregen uit een misdrijf, namelijk:
- Een valse opmaking van een factuur of creditnota, strafbaar gesteld in artikel 225 lid 1 Sr; en/of
- Een passieve omkoping, strafbaar gesteld in artikel 328ter lid 2 Sr.
Conclusie
Het voorgaande onderzoek draaide omtrent de kwestie of de gedragingen van het Nederlandse bedrijf [BEDRIJF X] kunnen worden getypeerd als “Valsheid in geschrift”, “Passieve en actieve omkoping van anderen dan ambtenaren” en/of “Opzet/Gewoonte-witwassen”.
In de eerste plaats is er mogelijke sprake van “Valsheid in geschrift”. Aan de inhoud van de delictsomschrijving van artikel 225 lid 1 Sr wordt geheel voldaan. Zowel de factuur als de creditnota beschikken over de innerlijke en uiterlijke kenmerken van een geschrift. Beiden hadden de bestemming om als bewijs van enig feit te dienen, hetgeen ten overvloede ondersteund wordt door het feit, dat beiden waren opgenomen in de bedrijfsadministratie van [BEDRIJF X]. Eén van beiden is valselijk opgemaakt, gezien de inhoud niet de werkelijkheid weerspiegelt en/of er nagelaten is bepaalde zaken op het desbetreffende geschrift te melden. Dit valselijk opmaken van een factuur of creditnota geschiedde willens en wetens, hetgeen inhoud: met het volle besef van z’n eigen wil en/of het volle besef van de strekking van het valselijk opmaken, die in het verlengde van diens wil gelegen is.
In de tweede plaats is er mogelijk sprake van “Passieve en actieve omkoping van anderen dan ambtenaren”. Aan de inhoud van de delictsomschrijving van artikel 328ter Sr wordt geheel voldaan. De passieve omkoping van een werknemer of het bestuur van [BEDRIJF X] zou kunnen bestaan bestond uit het aannemen van een gift, zegge €25,-, verstrekt door [BEDRIJF Y] met het oogmerk dat [BEDRIJF X] metaal richting de firma [BEDRIJF Y] zou verschepen. De actieve omkoping van [BEDRIJF Y] door [BEDRIJF X], waarbij [BEDRIJF X] telkens €25,- als gift overgemaakt naar een rekeningnummer van een bank in de Verenigde Arabische Emiraten, die mogelijkerwijs het rekeningnummer betreft van [BEDRIJF Y] of van diens bestuur. Deze gift leidt weer tot een tegenprestatie van het Chinese bedrijf, namelijk het aanvaarden van het verscheepte metaal. Indien er een gift zou zijn gedaan van [BEDRIJF Y] aan [BEDRIJF X], dan is niet noodzakelijk, dat een werknemer of bestuurder van [BEDRIJF X] daarbij voldoet aan enige gradatie van schuld variërend van dolus tot culpa. Indien er een gift zou zijn gedaan door [BEDRIJF X] aan [BEDRIJF Y] dan dient er sprake te zijn van bewuste of onbewuste schuld. Mijns inziens is er sprake van bewuste schuld, gezien de grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid t.a.v. de gedraging.
In de derde plaats is er mogelijk sprake van “Opzet-witwassen”. Aan de inhoud van de delictsomschrijving van artikel 420bis wordt geheel voldaan. Er is door [BEDRIJF X] geld, zegge €25,-, gestort op een rekeningnummer van een bank in de Verenigde Arabische Emiraten. Onbekend is echter wie de rekeningnummerhouder is. Dit geld is als voorwerp direct uit een misdrijf verkregen, namelijk.:
- Een valse opmaking van een factuur of creditnota, strafbaar gesteld in artikel 225 lid 1; en/of
- Een passieve omkoping, strafbaar gesteld in artikel 328ter lid 2 Sr
Er is daadwerkelijk sprake van een voorhanden hebben en/of overdragen van een uit misdrijf verkregen voorwerp. Indien er sprake zou zijn van recidive, dan spreekt men van Gewoonte-witwassen, omschreven in artikel 240ter Sr. Gewoonte-witwassen is de specialis t.o.v de generalis Opzet-witwassen. Al met al kan worden geconcludeerd, dat de gedragingen van [BEDRIJF X] kunnen worden getypeerd als: “Valsheid in geschrift”, “Passieve en actieve omkoping van anderen dan ambtenaren” resp. “Opzet/Gewoonte-witwassen”.