De handhaving op het terrein van financieel-economische criminaliteit ontwikkelt zich in hoog tempo tot een discipline waarin formele naleving slechts het vertrekpunt vormt en aantoonbare effectiviteit het beslissende criterium is. Toezichthouders en opsporingsautoriteiten bewegen zich daarbij zichtbaar richting een benadering waarin governance, cultuur en gedragsprikkels worden aangemerkt als primaire verklarende factoren voor integriteitsincidenten en structurele tekortkomingen. De impliciete norm verschuift van de “aanwezigheid van kaders” naar “werking in de praktijk”, waarbij instellingen geacht worden integriteitsrisico’s niet alleen te identificeren en te mitigeren, maar tevens te kunnen aantonen dat besluitvorming, escalatie en controle-uitvoering consistent, tijdig en proportioneel plaatsvinden. Deze ontwikkeling gaat gepaard met een aangescherpte bewijslast voor organisaties: het volstaat niet langer om te laten zien dat beleid bestaat; vereist is een geloofwaardig, onderbouwd en reproduceerbaar verhaal waaruit blijkt dat governance en beheersing zodanig zijn ingericht dat risico’s daadwerkelijk worden beheerst, afwijkingen worden onderkend en interventies effectief zijn.
Parallel hieraan neemt de complexiteit van handhaving toe door de toenemende verwevenheid van toezicht, strafrechtelijke handhaving en civielrechtelijke exposure, mede onder invloed van cross-border coördinatie, datagedreven opsporing en het expliciet adresseren van individuele accountability. In de praktijk vertaalt zich dit in hogere verwachtingen ten aanzien van dossiervorming, bewijsdiscipline en managementinformatie, alsmede in strengere eisen aan de positionering en onafhankelijkheid van controlfuncties. Daarnaast ontstaat een bredere, meer systemische blik op incidenten: waar eerder de focus vaak lag op het concrete voorval en de directe tekortkoming, ligt de nadruk nu op onderliggende oorzaken, de cultuur die afwijkingen mogelijk maakt, en de governance-architectuur die tijdige correctie had moeten afdwingen. In dit landschap wordt van instellingen verwacht dat risicobereidheid (risk appetite), verantwoordelijkheidsverdeling, escalatiepaden en oversight in de praktijk aantoonbaar functioneren, met voldoende diepgang en consistentie om stand te houden in kritische toetsing door toezichthouders, auditors en—waar relevant—opsporingsautoriteiten.
Verscherpte handhaving en hogere verwachtingen ten aanzien van governance
Een duidelijke handhavingstrend betreft de toegenomen nadruk op aantoonbare “tone from the top” en expliciet board-level eigenaarschap van integriteitsrisico’s. Dit eigenaarschap wordt in toenemende mate begrepen als een actieve, doorlopende verantwoordelijkheid die zichtbaar wordt in agenda’s, besluitvorming, kritische tegenspraak (challenge) en opvolging, en niet als een abstracte governance-constructie die uitsluitend op papier is belegd. In de praktijk betekent dit dat het bestuur en het toezichthoudend orgaan geacht worden de integriteitsstrategie en prioriteiten te sturen, kritische signalen te wegen en consequenties te verbinden aan tekortkomingen. Daarbij groeit de verwachting dat integriteitsrisico’s niet worden behandeld als een louter “compliance-domein”, maar als een kernonderdeel van bedrijfsvoering, reputatierisico en continuïteit. Het ontbreken van concrete aanwijzingen voor actieve betrokkenheid—bijvoorbeeld in de vorm van substantiële discussie, duidelijke besluitvorming en aantoonbare opvolging—wordt steeds vaker geïnterpreteerd als een governance-tekortkoming.
Daarmee samenhangend vindt expliciete toetsing plaats van de effectiviteit van interne beheersing, waarbij het enkele bestaan van policies, procedures en control matrices slechts als uitgangspunt geldt. Toezichthouders richten de aandacht op de vraag of controls in de praktijk worden uitgevoerd zoals ontworpen, of uitzonderingen adequaat worden vastgelegd en beoordeeld, en of tijdig wordt onderkend wanneer het control framework onder druk staat. In dat kader neemt het belang toe van aantoonbare “control operation”: bewijs van uitgevoerde reviews, de kwaliteit van escalaties, trendanalyses en een onderbouwde rationale voor keuzes met betrekking tot prioritering en acceptatie van rest-risico. Ook “risk appetite” ontwikkelt zich tot een operationeel stuurinstrument dat niet uitsluitend in beleidsdocumenten terugkomt, maar doorwerkt in besliscriteria, productgovernance, klantacceptatie, exception handling en commerciële prikkels. Het ontbreken van dossiervorming waaruit blijkt hoe risk appetite concreet is toegepast, kan leiden tot het oordeel dat de governance onvoldoende “in control” is.
Een derde accent ligt op de rol, positionering en onafhankelijkheid van compliance en internal audit, inclusief kritische beoordeling van resourcing. Verwachtingen verschuiven richting een model waarin tweede- en derdelijnsfuncties beschikken over voldoende senioriteit, budget, tooling en escalatiemandaat om effectief tegenwicht te bieden, met name waar commerciële druk, groeiambities of complexe cross-border activiteiten integriteitsrisico’s verhogen. Daarbij wordt niet uitsluitend gekeken naar formele rapportagelijnen, maar ook naar feitelijke onafhankelijkheid: toegang tot informatie, ruimte voor kritische oordeelsvorming, en de mate waarin escalaties leiden tot daadwerkelijke interventies. Strakkere eisen aan managementinformatie en board reporting versterken dit: rapportages dienen niet louter indicatoren te bevatten, maar ook duiding, oorzaakanalyse, concrete acties en heldere besluitpunten. In dezelfde lijn neemt scrutiny toe op committee-structuren en collectieve besluitvorming, met nadruk op accountability, de kwaliteit van rationale, vastlegging van dissent en aantoonbaarheid van alternatieven. Waar governance-failures worden vastgesteld, wordt de koppeling met sancties bovendien zichtbaarder, inclusief de mogelijkheid van individuele maatregelen bij onvoldoende oversight of tekortschietende interventie.
Cross-border coördinatie en “multi-agency” enforcement
Handhaving in financieel-economische criminaliteit wordt in toenemende mate gekenmerkt door parallelle onderzoeken door meerdere toezichthouders en opsporingsautoriteiten, met een hogere mate van internationale afstemming. Dit manifesteert zich in een toegenomen inzet van informatie-uitwisseling en rechtshulpinstrumenten, waardoor feitencomplexen die zich over meerdere jurisdicties uitstrekken sneller en vollediger kunnen worden gereconstrueerd. Het gevolg is dat instellingen vaker worden geconfronteerd met overlappende informatieverzoeken, uiteenlopende procedurele verwachtingen en verschillende interpretatiekaders voor vergelijkbare gedragingen. De lat ligt daarbij hoog voor consistentie en volledigheid: discrepanties in verklaringen, timing of documentatie kunnen cross-border worden uitvergroot en aanleiding geven tot vragen over betrouwbaarheid, governance en de “cooperation posture” van de instelling. Daarmee neemt de noodzaak toe van strikte regie op feitenvaststelling, documentmanagement en interne alignment, juist omdat meerdere autoriteiten gelijktijdig kunnen opereren met eigen prioriteiten en juridische instrumentaria.
Deze multi-agency realiteit verhoogt tevens de complexiteit van settlement-strategieën. Verschillen in disclosure-verplichtingen, privilege-regimes en verwachtingen rond self-reporting leiden tot een situatie waarin een uniforme aanpak zelden volstaat. In de praktijk ontstaat spanning tussen snelheid en volledigheid, tussen lokale sensitiviteiten en centrale regie, en tussen juridische verdediging en prudent risicomanagement. Daarnaast neemt de kans toe op “follow-on” procedures die voortvloeien uit handhavingsuitkomsten, waaronder civiele claims, debarment, licentierisico’s en aanvullende toezichtsmaatregelen. Dergelijke neveneffecten vergen dat niet alleen de directe handhavingszaak wordt beheerst, maar ook de bredere exposure—reputatie, contractuele triggers, stakeholderverwachtingen en continuïteitsrisico’s—structureel wordt geadresseerd. Een settlement kan aldus fungeren als katalysator voor een breder traject van governance-interventies en toezichtintensivering, in het bijzonder waar tekortkomingen als structureel of cultuurgedreven worden gekwalificeerd.
Een verdere dimensie betreft de toegenomen aandacht voor groepsstructuren en toerekeningsvraagstukken. Autoriteiten kijken nadrukkelijker naar de vraag in hoeverre centrale governance daadwerkelijk doorwerkt in buitenlandse entiteiten en hoe verantwoordelijkheden binnen de groep zijn verdeeld. Dit omvat scrutiny op third parties in buitenlandse markten, met nadruk op lokale uitvoering, monitoring en accountability voor de feitelijke naleving. Bovendien verschuift de coördinatie steeds vaker naar individueel niveau: executives en key employees kunnen in meerdere landen onderwerp worden van onderzoek, waarbij verklaringen, digitale communicatie en besluitvormingssporen cross-border worden uitgewisseld. In dat kader ontstaat een hogere verwachting van global remediation-plannen die niet alleen centraal worden ontworpen, maar ook lokaal worden geïmplementeerd met aantoonbare governance, milestones, kwaliteitsborging en effectieve controls. De toenemende inzet van monitors of independent reviewers bij internationale schikkingen versterkt deze trend: externe toetsing vereist dat centrale regie en lokale uitvoering aantoonbaar coherent zijn, zowel qua ontwerp als qua effectiviteit.
Data-gedreven toezicht en technologische opsporing
Een derde dominante ontwikkeling betreft de opschaling van datagedreven toezicht en technologische opsporing. Toezichthouders en opsporingsautoriteiten zetten in toenemende mate data-analyses, anomaliedetectie en patroonherkenning in om risico’s te identificeren, prioritering aan te brengen en hypothesen te toetsen. Deze benadering legt een hogere lat voor instellingen op het gebied van datakwaliteit, datalineage en audit trails binnen financiële, operationele en compliance-systemen. Waar voorheen vooral werd gekeken naar de aanwezigheid van rapportages en controles, wordt nu nadrukkelijk beoordeeld of de onderliggende data betrouwbaar, volledig en reproduceerbaar is, en of definities consistent zijn over systemen en entiteiten heen. Het ontbreken van robuuste audit trails of onverklaarde inconsistenties in datasets kan daarbij als integriteitsrisico op zichzelf worden beschouwd, omdat dit de mogelijkheid beperkt om incidenten te onderzoeken en governance-claims te onderbouwen.
Deze datagedreven focus vertaalt zich tevens in intensiever onderzoek naar “control override”, waarbij logbestanden, toegangsrechten en uitzonderingsrapportages een centrale rol spelen. Autoriteiten verwachten in toenemende mate dat instellingen niet alleen beleid voeren rondom privileged access en change management, maar ook proactief monitoren op misbruik, ongebruikelijke patronen en niet-geautoriseerde wijzigingen. In dezelfde lijn groeit de aandacht voor communicatiekanalen, waaronder messaging apps, BYOD-omgevingen en record-keeping vereisten. De norm verschuift richting aantoonbare beheersing van communicatie- en dataopslaglandschappen, inclusief heldere retentieregimes, legal holds en effectieve handhaving van policies. Wanneer in onderzoeken blijkt dat relevante communicatie niet beschikbaar is of dat retentie-instellingen onvoldoende consistent zijn toegepast, kan dit vragen oproepen over obstructierisico’s en de betrouwbaarheid van interne verklaringen. De inzet van eDiscovery, forensische imaging en geavanceerde review-methodologieën maakt dat digitale sporen sneller worden veiliggesteld en diepgaander worden geanalyseerd.
Een specifiek aandachtspunt betreft model governance bij transactiemonitoring en sanctions screening, waarbij strengere toetsing plaatsvindt op ontwerpkeuzes, tuning, validatie en lifecycle management. Autoriteiten beoordelen daarbij niet alleen of modellen bestaan, maar of zij effectief zijn in termen van coverage, false negatives, alert backlogs en “alert fatigue”. Inadequate tuning of structurele achterstanden worden sneller gekwalificeerd als een beheersingsfout met materiële impact, zeker waar signalen reeds langere tijd zichtbaar waren. Daarnaast neemt de aandacht toe voor cyber- en identiteitsrisico’s als enabler van fraude en witwassen: kwetsbaarheden in authenticatie, onboarding en accountbeheer worden gezien als integrale onderdelen van financial crime risk management. Tegen deze achtergrond groeit de verwachting dat instellingen “proactive risk sensing” organiseren, met geïntegreerde monitoring van data, processen en gedrag, zodat opkomende risico’s tijdig worden onderkend en niet pas worden geadresseerd nadat incidenten publiek of regulatorisch zichtbaar zijn geworden.
Versterkte focus op individuele aansprakelijkheid en “senior manager” accountability
Een vierde trend betreft de versterkte handhavingsfocus op natuurlijke personen naast corporate exposure. Autoriteiten stellen steeds nadrukkelijker de vraag wie feitelijk verantwoordelijk was voor relevante beslissingen, welke signalen beschikbaar waren en hoe toezicht en interventie op senior niveau hebben gefunctioneerd. Deze ontwikkeling vergroot het belang van heldere rolbeschrijvingen, delegaties en escalation pathways, waarbij niet alleen formele organogrammen relevant zijn, maar ook feitelijke besluitvorming en invloedssferen. In dat kader nemen verwachtingen toe rond aantoonbare “ownership” van integriteitsrisico’s per domein, inclusief de mogelijkheid om te reconstrueren welke functionarissen welke afwegingen hebben gemaakt en waarom. Onvoldoende scherpte in verantwoordelijkheidsverdeling of het ontbreken van duidelijke besluitsporen kan leiden tot een beeld van diffuse accountability, hetgeen in handhavingstrajecten nadelig kan uitwerken.
Daarbij wordt strikter gekeken naar concepten als “wilful blindness”, nalatigheid en tekortschietend toezicht. Niet alleen actieve betrokkenheid bij ongewenst gedrag kan aanleiding geven tot individuele maatregelen, maar ook het nalaten van redelijke interventies wanneer rode vlaggen zichtbaar waren. Dit vertaalt zich in intensiever gebruik van diskwalificaties, beroepsverboden en fit-and-proper interventies, alsmede in verhoogde nadruk op persoonlijke betrokkenheid bij remediation en opvolging van audit findings. Waar audit- of compliancebevindingen structureel blijven terugkeren, ontstaat een verhoogd risico dat dit wordt aangemerkt als een tekort aan bestuurlijke effectiviteit, met potentiële consequenties voor individuele senior managers. Deze trend raakt tevens control functions: compliance officers en andere sleutelfunctionarissen kunnen onder verhoogde scrutiny komen waar structurele tekortkomingen blijven bestaan, in het bijzonder indien escalaties niet tijdig of niet overtuigend zijn vastgelegd.
De aandacht verschuift bovendien naar incentives en compensation als governance-instrument. KPI’s, variabele beloning, malus- en clawback-regimes en de besluitvorming daaromtrent worden steeds vaker gezien als bepalende factoren voor gedrag en risicobereidheid. Indien prikkels disproportioneel groei of omzet belonen zonder effectieve tegenhangers voor integriteitsprestaties, kan dit worden gekwalificeerd als een structurele governance-zwakte. Daarnaast neemt de ernst toe van consequenties bij misleidende verklaringen tegenover toezichthouders of auditors, waarbij zowel de inhoud als de volledigheid en consistentie van communicatie centraal staan. Board minutes, “challenge culture” en de vastlegging van kritische discussies krijgen hierdoor een zwaarder gewicht: de kwaliteit van vastlegging kan doorslaggevend zijn om aan te tonen dat risico’s daadwerkelijk zijn besproken, dat dissent serieus is gewogen en dat besluiten zijn genomen op basis van een herkenbare rationale. In dit kader groeit de verwachting van “personal accountability maps” en een expliciete koppeling tussen risicodomeinen, beslissingsbevoegdheden en verantwoordelijke senior managers.
Whistleblowing, interne meldkanalen en anti-retaliation
Een vijfde ontwikkeling betreft het toenemende belang van whistleblowing en de effectiviteit van interne meldkanalen. De instroom van meldingen neemt toe en tipgeversinformatie wordt door toezichthouders en handhavingsautoriteiten steeds nadrukkelijker gewaardeerd als bron voor signalering, prioritering en bewijsopbouw. Dit leidt tot strengere toetsing van de onafhankelijkheid en effectiviteit van interne triage- en onderzoeksprocessen, waaronder de vraag of meldingen tijdig, consistent en zonder ongepaste beïnvloeding worden beoordeeld. De lat ligt hoog voor de inrichting van case management: heldere risicoclassificatie, adequate afbakening van onderzoeksvragen, robuuste governance ten aanzien van toegang tot informatie en deugdelijk vastgelegde besluitvorming over vervolgstappen. Waar meldingen gefragmenteerd worden behandeld of waar onvoldoende inzicht bestaat in trends en terugkerende signalen, kan dit worden aangemerkt als een tekortkoming in oversight en risicobeheersing.
Een tweede accent ligt op handhaving bij (vermeende) represailles, “chilling effects” en inadequaat case management. Anti-retaliation wordt steeds minder gezien als een louter HR-thema en steeds meer als een kerncomponent van integriteitsgovernance. Dit impliceert dat niet alleen formele verboden op benadeling relevant zijn, maar ook de praktische waarborgen die waarborgen dat melders veilig kunnen rapporteren, dat vertrouwelijkheid wordt gerespecteerd en dat informatiebeveiliging op orde is. In cross-border contexten komt daar een extra laag bij: verschillen in arbeidsrecht, privacyregels en lokale cultuur kunnen de bescherming van melders compliceren, terwijl tegelijkertijd de verwachting blijft bestaan dat veilige kanalen en consistente waarborgen beschikbaar zijn. Toezichthouders kunnen bovendien vragen stellen over de wijze waarop high-risk allegations worden geëscaleerd naar board of relevante committees, inclusief timing, volledigheid van informatie en opvolging van genomen besluiten. Vertraagde escalatie of onduidelijke besluitlijnen kan daarbij worden geduid als indicatie dat het meldsysteem niet effectief is ingebed.
Een derde dimensie betreft de scope en diepgang van interne onderzoeken en de governance rond interviews en bewijs. Autoriteiten toetsen steeds kritischer of onderzoeken zijn opgezet met voldoende onafhankelijkheid, of relevante bronnen integraal zijn betrokken en of evidence governance zodanig is ingericht dat conclusies verdedigbaar zijn. Kwaliteit prevaleert boven “box-ticking”: de nadruk ligt op root cause analysis, structurele remediation en de aantoonbare verankering van verbetermaatregelen. In dat kader neemt de exposure toe indien interne rapportage richting toezichthouders onjuist, onvolledig of inconsistent is, nu discrepanties vragen kunnen oproepen over betrouwbaarheid en transparantie. Besluitvorming over self-reporting en voluntary disclosure vergt in dit klimaat een gedisciplineerde aanpak, met gedocumenteerde afwegingen over materialiteit, timing, feitenbasis en remediatiecommitment. In high-profile matters neemt bovendien de rol toe van third-party hotlines en onafhankelijke reviewers, hetgeen de noodzaak versterkt van robuuste governance, traceerbare besluitvorming en een consistent narratief dat standhoudt onder externe toetsing.
Anti-bribery & corruption: derde-intermediairs en publieke sector-risico’s
De handhavingsdruk op anti-corruptie blijft onverminderd geconcentreerd op het gebruik van derde-intermediairs, waaronder agenten, consultants, distributiepartners en lobbyisten, mede omdat dergelijke partijen vaak opereren in omgevingen met beperkte transparantie en een verhoogde afhankelijkheid van informele netwerken. Autoriteiten benaderen deze risico’s in toenemende mate minder als een zuiver due diligence-vraagstuk en meer als een integrale governance- en control challenge die doorlopend aandacht vereist gedurende de gehele levenscyclus van de relatie. Scrutiny richt zich daarbij op de mate waarin commerciële besluitvorming, partnerselectie en contractering zijn ingebed in een beheersmodel dat niet alleen vooraf toetst, maar ook tijdens de looptijd effectief monitort en waar nodig bijstuurt. Het bestaan van contractuele clausules of standaardvragenlijsten is daarbij niet doorslaggevend; bepalend is of de organisatie in staat is om risico-indicatoren tijdig te herkennen, afwijkingen adequaat te escaleren, en de relatie te herijken of te beëindigen wanneer integriteitsrisico’s zich materialiseren.
Een specifiek aandachtspunt betreft beneficial ownership, verborgen belangenconflicten en informele netwerkstructuren die in de praktijk doorslaggevend kunnen zijn voor het identificeren van de feitelijke “true counterparties” en de aard van de tegenprestatie. Autoriteiten toetsen in toenemende mate of de organisatie niet alleen formele eigendomsstructuren in kaart brengt, maar ook de feitelijke beïnvloedingslijnen begrijpt, inclusief personen die via familiebanden, politieke connecties of zakelijke proxies invloed uitoefenen. Daaruit volgt een verhoogde verwachting dat de commerciële rationaliteit van fees, kortingen, rebates en “success commissions” inhoudelijk wordt onderbouwd en dat afwijkingen ten opzichte van marktconforme parameters kritisch worden bevraagd. In dat kader worden “red flags” niet langer uitsluitend beoordeeld op aanwezigheid, maar op de wijze waarop besluitvorming met die signalen is omgegaan: welke alternatieven zijn overwogen, welke mitigaties zijn vereist, en hoe is vastgelegd dat de uiteindelijke keuze verdedigbaar was.
Ook de beheersing rondom gifts, hospitality, travel en sponsorships wordt strenger getoetst, met bijzondere aandacht voor indirecte tegenprestaties, timing rond aanbestedingen of vergunningen, en het gebruik van tussenpersonen of stichtingen om voordelen te kanaliseren. De focus op state-owned enterprises en de kwalificatie van “public function” blijft daarbij een terugkerend thema, omdat grenslijnen tussen private en publieke sfeer in verschillende jurisdicties uiteenlopen en risico’s zich kunnen manifesteren via ogenschijnlijk commerciële relaties. Verwachtingen verschuiven richting continue monitoring na onboarding, zodat veranderingen in scope, fee-structuren, subagenten of geografische expansie niet onopgemerkt blijven. Tegelijkertijd neemt scrutiny toe op procurement-integriteit en tender governance, inclusief bid management, conflict checks, documentatie van besluitvorming en het voorkomen van ongeautoriseerde afwijkingen zonder gedocumenteerde rationale. In toenemende mate fungeren accounting provisions, waaronder books & records-vereisten, als zelfstandige handhavingsgrond, waardoor tekortkomingen in vastlegging en interne controle een directe handhavingsroute kunnen vormen, ook los van bewijs van omkoping als zodanig.
AML/CFT: effectiviteit boven formaliteit
Handhaving op het terrein van AML/CFT verschuift zichtbaar van formele compliance naar aantoonbare effectiviteit, met nadruk op tekortschietende risk assessments en inadequate calibratie van controls. Autoriteiten verwachten dat risico-inschattingen voldoende granulariteit en actualiteit hebben, aansluiten bij productmix, klantsegmenten, distributiekanalen en geografische footprint, en dat uitkomsten aantoonbaar doorwerken in control-ontwerp en operationele uitvoering. Waar risk assessments generiek blijven of onvoldoende reflecteren wat in de praktijk gebeurt—bijvoorbeeld bij snelle groei, nieuwe proposities of veranderende typologieën—ontstaat een verhoogd risico dat daaropvolgende controls als onvoldoende passend worden beschouwd. In dat kader wordt het concept “first line ownership” steeds nadrukkelijker ingezet als norm: commerciële functies dienen aantoonbaar verantwoordelijkheid te dragen voor financial crime controls, met zichtbare betrokkenheid bij kwaliteitsverbetering, exception management en opvolging van bevindingen.
De aandacht voor KYC-kwaliteit neemt verder toe, met bijzondere focus op UBO-bepaling, verificatie, ongoing due diligence en de wijze waarop klantdossiers worden onderhouden bij wijzigingen in eigendom, control of risicoprofiel. Autoriteiten toetsen daarbij niet alleen de volledigheid van documenten, maar ook de kwaliteit van de onderliggende analyse en de mate waarin inconsistenties of “mismatches” worden gesignaleerd en opgelost. Correspondent banking, nested relaties en cross-border betalingsstromen blijven in dit verband onder verhoogde scrutiny staan, mede vanwege het verhoogde risico op ketenblindheid en beperkte zichtbaarheid op onderliggende transactiestromen. Tevens groeit de focus op trade-based money laundering en documentfraude in supply chains, waarbij instellingen geacht worden signalen te herkennen die voortkomen uit handelsdocumenten, prijsafwijkingen, onlogische routing of discrepanties tussen goederen- en geldstromen. Het gevolg is dat traditionele AML-controles steeds vaker moeten worden aangevuld met domeinkennis, data-integratie en gerichte scenario’s die zijn afgestemd op handelsketens.
Transactiemonitoring vormt een kernpunt van toetsing, waarbij scenario coverage, tuning, governance, backlogs en alert-afhandeling expliciet worden beoordeeld tegen de maatstaf van effectieve detectie en tijdige interventie. Structurele backlogs of een te hoge mate van false negatives worden niet alleen gezien als operationele tekortkomingen, maar als indicaties van onvoldoende beheersing, met mogelijke escalatie naar handhaving wanneer signalen van under-resourcing of gebrekkige senior sponsorship aanwezig zijn. Suspicious activity reporting wordt eveneens strenger beoordeeld op tijdigheid, volledigheid en kwaliteit van narratieven, waarbij de onderbouwing van waarom een transactie verdacht is en welke context is meegewogen, steeds vaker doorslaggevend is. Outsourcing en regtech-leveranciers brengen aanvullende verwachtingen mee rond accountability, audit rights en model risk management; het uitbesteden van uitvoering leidt niet tot uitbesteding van verantwoordelijkheid. In dit landschap groeit het belang van onafhankelijke testing, lookbacks en meetbare verbeterplannen met sterke governance, zodat remedial actions niet alleen worden aangekondigd, maar ook aantoonbaar worden gerealiseerd en gevalideerd op effectiviteit.
Sancties en export controls: verbreding van scope en circumvention-risico
Sanctie- en export control-handhaving wordt gekenmerkt door een verbreding van scope en een expliciete focus op circumvention-risico’s, waarbij indirecte transacties, facilitation en omleidingsroutes centraal staan. Autoriteiten kijken nadrukkelijk naar de vraag of instellingen en ondernemingen niet alleen directe tegenpartijen screenen, maar ook de bredere keten analyseren, inclusief begunstigden, tussenhandelaren, logistieke schakels en financiële facilitators. In dat kader nemen verwachtingen toe rondom end-use en end-user checks, goederenclassificatie (waaronder dual-use) en de kwaliteit van beslisregels die bepalen wanneer aanvullende due diligence of escalatie is vereist. Het accent verschuift naar aantoonbare redelijkheid en consistentie in de toepassing van controles, met expliciete aandacht voor uitzonderingen, overrides en de onderbouwing van keuzes wanneer risico-indicatoren aanwezig zijn.
Kritische beoordeling van eigendoms- en controlstructuren neemt toe, mede omdat consolidatievraagstukken en “50%-achtige” benaderingen in verschillende regimes tot complexe interpretaties leiden. Autoriteiten verwachten dat organisaties een robuuste methodiek hanteren voor het beoordelen van ownership en control, inclusief het vermogen om snel te herbeoordelen wanneer aandeelhoudersstructuren of governance van tegenpartijen veranderen. Re-export, transshipment en free zones worden steeds vaker aangemerkt als circumvention vectors, waardoor ketens die voorheen als commercieel gebruikelijk werden gezien, nu aanvullende verklaringen en bewijs vereisen. Dit raakt niet uitsluitend financiële instellingen; ook niet-financiële ondernemingen binnen handelsketens staan onder verhoogd toezicht, juist wanneer dienstverlening, logistiek of financiering indirect de levering aan gesanctioneerde partijen mogelijk maakt. Daarmee ontstaat een bredere handhavingsrealiteit waarin contractuele en operationele beheersing in de gehele keten relevant is.
De eisen aan sanctions screening worden strakker, met nadruk op datakwaliteit, alert handling en exception governance. Niet alleen de tooling, maar ook de operationele discipline rond beoordeling, escalatie en vastlegging wordt getoetst op effectiviteit, inclusief de omgang met name matches, transliteratievarianten en incomplete data. Daarnaast groeit de aandacht voor contractclausules, warranties en opschortingsmechanismen die in de praktijk houvast moeten bieden om transacties te stoppen, relaties te heronderhandelen of leveringen te blokkeren wanneer risico’s zich materialiseren. Technology transfers, software, technische assistentie en “deemed exports” krijgen toenemende aandacht, mede omdat digitale dienstverlening en kennisoverdracht in toenemende mate grensoverschrijdend en moeilijk traceerbaar zijn. Voluntary disclosures nemen toe, maar gaan gepaard met strakke verwachtingen rondom volledigheid, feitenbasis en remediatie; aanwijzingen van opzet, herhaling, inadequate escalatie of misleidende communicatie leiden tot aanzienlijk zwaardere consequenties. Enforcement-uitkomsten worden bovendien vaker gekoppeld aan bredere toezichtinterventies, waaronder licentievoorwaarden en governance-eisen, waardoor sanctie- en export control-compliance een strategisch continuïteitsthema wordt.
Crypto, digitale assets en nieuwe typologieën van financieel-economische criminaliteit
Het toezicht op crypto en digitale assets ontwikkelt zich snel, met een nadruk op witwasrisico’s bij VASPs, mixing services en cross-chain transacties, alsook op de wijze waarop nieuwe producten en diensten de traditionele control perimeter onder druk zetten. Autoriteiten beoordelen steeds kritischer of instellingen en platforms in staat zijn om klantidentificatie, transactieanalyse en risicobeheer te organiseren op een niveau dat proportioneel is aan de snelheid en complexiteit van digitale waardestromen. De lat verschuift daarbij richting het structureel integreren van blockchain analytics in AML-monitoring, zodat risico-indicatoren—zoals exposure aan mixing, clustering met high-risk addresses of ketenrelaties met bekende illicit services—niet ad hoc, maar structureel worden meegenomen. Tegelijkertijd wordt customer identification aangescherpt, met verwachtingen die vergelijkbaar zijn met “travel rule-achtige” verplichtingen, waardoor governance rond datadeling, privacy, datakwaliteit en operationele uitvoerbaarheid prominent op de agenda staat.
Naast AML-aspecten neemt de handhavingsfocus toe op marktintegriteit en investor protection-achtige thema’s, zoals token-issuance, market manipulation, wash trading en misleidende disclosures. Dit raakt niet alleen emittenten, maar ook handelsplatformen en partijen die liquiditeit faciliteren of marketing- en distributierollen vervullen. Autoriteiten toetsen of governance en controles zijn ingericht om ongeoorloofde handelspatronen te detecteren, belangenconflicten te beheersen en transparantie richting gebruikers te waarborgen. Custody en segregation of client assets vormen eveneens kernpunten, met verwachtingen rondom governance, toegang, sleutelbeheer, reconciliatie en de wijze waarop faillissements- of insolventierisico’s kunnen doorwerken. Tekortkomingen in deze domeinen worden sneller geïnterpreteerd als structurele governance-zwakte, mede omdat bescherming van cliëntactiva als fundamentele randvoorwaarde geldt voor vertrouwen in digitale financiële infrastructuur.
Een derde cluster betreft fraude via social engineering, rug pulls en misbruik van platform controls, in combinatie met cyber-enabled financial crime en de koppeling met sancties en ransomware. Autoriteiten verwachten dat incident response, reporting en samenwerking met autoriteiten volwassen zijn ingericht, met duidelijke verantwoordelijkheden, escalatiecriteria en bewijsdiscipline. Cross-border licenties en compliance mapping worden relevanter naarmate globale platforms in meerdere jurisdicties actief zijn en uiteenlopende normen moeten operationaliseren. De snelheid van productinnovatie vergroot de exposure wanneer control maturity niet gelijke tred houdt; in handhavingscontext wordt dit regelmatig beoordeeld als een governance- en risicomanagementprobleem in plaats van een groeipijn. In deze omgeving ligt de nadruk op aantoonbare beheersing van technologie, data en operationele processen, met duidelijke ownership, meetbare effectiviteit en zichtbare interventie wanneer risico’s escaleren.
Settlements, remediation en “compliance effectiveness” als kern van uitkomstbepaling
De uitkomstbepaling in handhavingstrajecten wordt in toenemende mate gedomineerd door de kwaliteit en geloofwaardigheid van remediation, waarbij vroege, substantiële en consistent uitgevoerde verbetermaatregelen een doorslaggevende determinant kunnen vormen voor sanctionering. Autoriteiten beoordelen niet alleen of maatregelen zijn aangekondigd, maar of de organisatie aantoonbaar in staat is gebleken om oorzaken te identificeren, prioriteiten scherp te stellen en structurele verbeteringen daadwerkelijk te implementeren. Root cause analyses dienen daarbij meer te zijn dan een beschrijvende exercitie; verwacht wordt een analytische onderbouwing die verbanden legt tussen governance, cultuur, incentives, procesontwerp, datakwaliteit en control operation. Duurzame control-enhancements moeten aantoonbaar bijdragen aan risicoreductie en niet louter administratieve lasten verhogen, hetgeen vraagt om meetpunten, effectiviteitscriteria en een heldere koppeling tussen risico’s en interventies.
De governance van remediation wordt strakker geformaliseerd, met nadruk op milestones, ownership, kwaliteitsborging en onafhankelijke validatie. Steeds vaker wordt verwacht dat remediation-programma’s worden aangestuurd als strategische transformatie, met een duidelijke besluitstructuur, escalatiemechanismen, budgettaire verankering en transparante rapportage. De inzet van monitors of independent reviewers neemt toe, waarbij scope, deliverables en rapportageplichten nauwkeurig worden afgebakend en de organisatie wordt gehouden aan aantoonbare voortgang. Dit betekent dat projectadministratie, onderbouwing van keuzes en bewijs van implementatiekwaliteit cruciale elementen worden, juist omdat externe toetsing de ruimte voor interpretatie beperkt. In de praktijk kan een monitor- of reviewerregime de lat substantieel verhogen, omdat bevindingen niet alleen intern moeten worden geadresseerd, maar ook extern moeten worden verdedigd en tijdig moeten worden opgevolgd.
Een aanvullend element betreft cultuur- en gedragsinterventies, waaronder incentives, performance management en consequence management, die steeds vaker als noodzakelijke componenten van effectieve remediation worden gezien. Autoriteiten beoordelen of “soft controls” daadwerkelijk zijn verbonden aan “harde” governance: duidelijke verwachtingen, consequenties bij afwijking, en een omgeving waarin challenge wordt gefaciliteerd en vastgelegd. Transparantie in settlements staat eveneens onder druk: feitenbasis, volledigheid en consistentie van communicatie worden kritisch getoetst, mede omdat onvolledigheid kan leiden tot heropening van kwesties of escalatie naar breach-scenario’s. Lookback-verplichtingen en periodieke herbeoordeling van historische exposure nemen toe, waardoor instellingen niet alleen vooruit moeten verbeteren, maar ook terug moeten kijken om de omvang van eerdere tekortkomingen te kwantificeren en te mitigeren. Data- en MI-standaarden worden daarmee essentieel om effectiviteit te demonstreren, terwijl niet-naleving van undertakings kan leiden tot escalatoire gevolgen, inclusief bredere toezichtinterventies op licenties, governance of kapitaal.
