/

Het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken

De doelgroep van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken zijn de ouders die deel uitmaakten van het zogeheten CAF 11-onderzoek of een vergelijkbaar (CAF-)onderzoek of die aannemelijk maken dat de vaststelling van hun aanspraak op kinderopvangtoeslag in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst. Geen recht op de compensatie is er als er sprake is van een ernstige onregelmatigheid aan de kant van de ouder. Het besluit draait om het begrip institutionele vooringenomenheid. Er zijn vijf criteria die kunnen duiden op institutionele vooringenomenheid:

(a) een collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde;

(b) het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meer jaren;

(c) een zero tolerance-onderzoek met (soms/veelal) een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden;

(d) het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming daarin;

(e) het afwijzen of reduceren van aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de stukken.

Wat tot het oordeel institutionele vooringenomenheid leidt, blijft onduidelijk. Het besluit licht toe dat het gaat om het in samenhang bezien van de criteria. Het opgaan van één of meer van de criteria betekent echter niet meteen dat er een aanspraak ontstaat. Het gaat uitdrukkelijk ook niet om de optelsom van de criteria. Zelfs al is er voldaan aan meerdere criteria dan betekent dat niet per definitie dat dit een institutioneel vooringenomen handelwijze betreft. De criteria voor institutionele vooringenomenheid en de toelichting daarop geven de Belastingdienst dus onbegrensde ruimte om te oordelen of er sprake is van institutionele vooringenomenheid. Als er bijvoorbeeld voldaan is aan de eerste drie criteria, kan de Belastingdienst de aanvraag evengoed toe- of afwijzen. Een contra-indicatie voor toewijzing op grond van het Besluit is, zoals gesteld, een ernstige onregelmatigheid aan de zijde van de ouders, in de toelichting op de Catshuisregeling ‘kwade wil’ genoemd. De Belastingdienst dient dus niet alleen de eigen vooringenomenheid te onderzoeken, maar dient ook de handelwijze van de ouders te bekijken in de gehele periode 2005-2019. Dit is het geval als ouders evident geen recht op kinderopvangtoeslag hadden in het onderzochte jaar. Tevens is daarvan sprake als, en dat is minder tot de verbeelding sprekend, ouders niet hebben gereageerd op verzoeken om informatie, niet op ingeplande afspraken zijn geweest en ook geen bezwaar hebben gemaakt. Het lijkt logisch om bij de beoordeling in het kader van de Catshuisregeling alsnog aan de ouders te vragen of zij wellicht een reden hebben gehad om niet mee te werken. Het zou kunnen dat in een voorgaand jaar continu om bonnetjes is gevraagd en de kinderopvangtoeslag daarop onterecht is stopgezet. Denkbaar is dat ouders na een of meer jaren in de clinch met de Belastingdienst te hebben gelegen, op een bepaald moment niet meer de moeite namen om te reageren. Ook dit onderzoek naar ernstige onregelmatigheid is dus een stap in het onderzoek van de Belastingdienst, voordat een eindoordeel kan volgen.

Previous Story

Risicoprofielen

Next Story

Verzettermijn: Drie Startmomenten en Hun Implicaties

Latest from Legal Knowledge Tools

Towards Netto Zero

De rol van de Chief Financial Officer (CFO) bij duurzame rapportages is van cruciaal belang voor…

ESG-rapportage

De rol van de Chief Financial Officer (CFO) bij duurzame rapportages is van cruciaal belang voor…