Wat zijn de mogelijkheden van strafrechtelijke vervolging van de overheden in de zaak Enschede? – Deel 6

Het Eindrapport van de Commissie Oosting maakt duidelijk, dat SE Fireworks, Gemeente Enschede en het Rijk alle drie schuld hebben aan deze verschrikkelijke ramp. Volgens de Commissie was deze ramp niet gebeurd, als één van hen volgens de regels had gehandeld. [1] Hoewel dus ook Gemeente Enschede en het Rijk schuld hebben, besliste het O.M. echter tot het niet vervolgen van de Staat der Nederland, Gemeente Enschede of ambtenaren van deze publiekrechtelijke rechtspersonen ter zake van mogelijke strafbare feiten gepleegd in het kader van de verstrekking van vergunningen aan SE Fireworks te Enschede en het toezicht op – en handhaving van die vergunningen. Zodoende werden slechts SE Fireworks, de eigenaren van dit bedrijf R. Bakker en W. Pater, en de vermoedelijke brandstichter strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld.

In één der zaken tegen SE Fireworks en haar eigenaren werd door de raadsman van de verdachte het verweer aangevoerd, dat het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur geschonden waren, omdat de Staat der Nederlanden, Gemeente Enschede en de bij die lichamen werkzame functionarissen, die nauw betrokken waren geweest bij de verlening der opvolgende vergunningen aan SE Fireworks en de controle op de naleving van die vergunning, ten onrechte niet werden vervolgd voor de strafbare feiten die aan de verdachte waren ten laste gelegd. Volgens de raadsman diende om deze redenen het O.M. niet-ontvankelijk verklaard te worden in de desbetreffende strafzaak. De Almelose Rechtbank verwierp dit verweer aan de hand van de door de Hoge Raad in de arresten Vliegbasis Volkel, Pikmeer – I en Pikmeer – II geformuleerde criteria inzake strafrechtelijke vervolging van resp. rijksoverheidsinstanties, decentrale overheden, en ambtenaren dan wel arbeidscontractanten van deze publiekrechtelijke rechtspersonen. Zij achtte de beslissing van het O.M. om niet van de heersende leer af te wijken gerechtvaardigd, en vond dat het niet aan haar was om in deze het voortouw te nemen, maar dat hier een taak was weggelegd voor hetzij de wetgever, hetzij voor het Arnhemse Hof in het kader van de daar lopende procedure ex art. 12 Wetboek van Strafvordering.

In de inmiddels gestarte beklagprocedure ex art. 12 Wetboek van Strafvordering bij het Arnhemse Hof, werd door de raadsman namens gedupeerden van de vuurwerkramp een klacht ingediend tegen O.M.’s beslissing tot het niet vervolgen van de Staat der Nederland, Gemeente Enschede of ambtenaren van deze publiekrechtelijke rechtspersonen ter zake van mogelijke strafbare feiten gepleegd in het kader van de verstrekking van vergunningen aan SE Fireworks te Enschede en het toezicht op – en handhaving van die vergunningen.

Weinig verrassend oordeelde het Hof op basis van de door de Hoge Raad in de arresten Vliegbasis Volkel, Pikmeer –I en Pikmeer – II geformuleerde criteria inzake strafrechtelijke vervolging van resp. rijksoverheidsinstanties, decentrale overheden, en ambtenaren dan wel arbeidscontractanten van deze publiekrechtelijke rechtspersonen, dat alle aangevoerde klachten tegen O.M.’s beslissing ongegrond waren.

Al met al het bovenstaande maakt duidelijk, dat de kwestie omtrent de al dan niet bestaande mogelijkheid tot vervolging van de overheden in de Zaak Enschede, maar ook de kwestie omtrent de al dan niet bestaande mogelijkheid tot strafrechtelijk vervolging van de Rijksoverheid, de decentrale overheid, en de bij hen feitelijke – dan wel opdrachtgevende ambtenaren en arbeidscontractanten, nog steeds niet is opgelost. Inzake de strafrechtelijke vervolging van de Rijksoverheden en hun ambtenaren houdt de zittende – en de staande magistratuur zich stijf aan een arrest, dat in beginsel strijdig is met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. Inzake de strafrechtelijke vervolging van de Decentrale overheden en hun ambtenaren, dient de zittende – en de staande magistratuur naast te kijken of er sprake is van een specifieke taakomschrijving, ook te kijken naar activiteiten die niets te maken hebben met de vergunningverlening, maar wel een buitengewoon belangrijke rol hebben gespeeld bij het ontstaan van een ramp. Dit laatste moet naast de Pikmeer-criteria worden meegewogen in haar oordeel tot al dan niet vervolging van de overheid. Naast de magistratuur is in beginsel de wetgever primair verantwoordelijk voor het scheppen van meer duidelijkheid. Het is dus  primair aan wetgever om een initiatief te nemen tot een verbetering van de huidige situatie. Dit kan alleen door creatie van nieuwe wetgeving voor het Wetboek van Strafrecht. Het is dan aan de magistratuur om te oordelen of op basis van deze wetgeving een overheidsinstantie, dan wel een opdrachtgevend of feitelijke leidinggevende ambtenaar dan wel arbeidscontractant, strafrechtelijk kan worden veroordeeld. Het is subsidiair aan de magistratuur om door een herziening van het arrest Vliegbasis Volkel en een aanvulling van de Pikmeer-Criteria, meer duidelijkheid te creëren. Kortom, over deze kwestie inzake de al dan niet bestaande mogelijkheid tot strafrechtelijke vervolging van de centrale – en decentrale overheden en de bij hun werkzame ambtenaren zijn wij nog lang niet uitgesproken!


[1] www.volkskrant.nl/forumdossiers/dossiers/375019476.html

Previous Story

Wat zijn de mogelijkheden van strafrechtelijke vervolging van de overheden in de zaak Enschede? – Deel 5

Next Story

Poederbrieven

Latest from In-depth legal articles and blogs